
Jurisprudentie
BJ5186
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6873 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6873 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht op ziekengeld ingevolge de ZW. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
07/6873 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 oktober 2007, 06/1500 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en het Uwv vragen ter beantwoording voorgelegd.
Het Uwv heeft – in reactie op de aan hem gerichte vraag – bij brief van 27 april 2009 een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige met bijlagen overgelegd.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant voorheen werkzaam als tegelzetter, heeft zich per 28 november 2005 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet aanvankelijk met griepklachten ziek gemeld, later met pijnklachten als gevolg van een schouderluxatie. Naar aanleiding hiervan heeft appellant meerdere malen het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts R.K.P. Kalbfleisch. Tijdens het laatste spreekuur van 3 augustus 2006 heeft de verzekeringsarts appellant, na onderzoek waarbij geen afwijkende bevindingen werden vastgesteld, per 7 augustus 2006 hersteld verklaard voor zijn werk als tegelzetter. Bij besluit van 8 augustus 2006 is aan appellant meegedeeld dat hij dienovereenkomstig met ingang van 7 augustus 2006 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Het tegen het besluit van 8 augustus 2006 gerichte bezwaar van appellant is na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts S.J. Hoitinga bij besluit van 26 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken bezwaarverzekeringsarts.
3.1. In hoger beroep heeft appellante – onder meer – aangevoerd dat het Uwv zonder te beschikken over een beschrijving van de functie tegelzetter het bestreden besluit heeft genomen en dat dit besluit derhalve een deugdelijke motivering ontbeert.
3.2. De Raad overweegt als volgt.
3.3. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
3.4. De bezwaarverzekeringsarts Hoitinga heeft appellant op het spreekuur van 19 september 2006 onderzocht en bij de beoordeling ook de informatie van de behandelend orthopaedisch chirurg M.L.R. Urlus van 20 juni 2006 meegewogen. Hoitinga is tot de conclusie gekomen dat appellant nog last heeft van geringe restklachten, maar dat deze klachten een werkhervatting als tegelzetter niet in de weg staan. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat appellant bij bepaalde bewegingen nog wat pijn in de schouder ervaart, maar dat dit niet ongebruikelijk is bij een dergelijk zwaar letsel. De geringe restklachten zijn weliswaar hinderlijk en als tegelzetter is de arm/schouderbelasting niet laag, maar zeer zwaar tillen en bovenhands werken komt niet tot nauwelijks voor, aldus Hoitinga. Desgevraagd heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts bij rapportage van 27 april 2009 een nadere motivering gegeven ten aanzien van de werkbelasting van de functie van tegelzetter. Coerts heeft onder meer geconcludeerd dat in de functie van tegelzetter geen sprake is van veelvuldig bovenhands werken en dat er slechts incidenteel tot 20 kilo wordt getild. Nu gebleken is dat bezwaarverzekeringsarts Hoitinga een voldoende duidelijk beeld heeft gehad van de aard en de zwaarte van de functie van tegelzetter en hij bij appellant slechts geringe restklachten heeft geconstateerd, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende deugdelijke grondslag berust. In hetgeen overigens door appellant in hoger beroep – zonder nadere onderbouwing – is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
3.5. De Raad is, gelet op hetgeen onder 3.4 is overwogen, van oordeel dat het Uwv op juiste gronden de conclusie heeft getrokken dat appellant per 7 augustus 2006 in staat moet worden geacht om zijn arbeid te verrichten en dat appellant derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.L. de Gier.
EV